Tegenwoordige tijd van het werkwoord meevliegen

infinitivus - infinitief infinitive
meevliegen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vlieg mee
 
  • vlieg mee jij/je?
jij, je
  • vliegt mee
u
  • vliegt mee
hij
zij, ze
het
men
  • vliegt mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • vliegen mee
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • meevlieg
dat jij, je
  • meevliegt
dat u
  • meevliegt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meevliegt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meevliegen