Tegenwoordige tijd van het werkwoord meevallen

infinitivus - infinitief infinitive
meevallen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • val mee
 
  • val mee jij/je?
jij, je
  • valt mee
u
  • valt mee
hij
zij, ze
het
men
  • valt mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • vallen mee
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • meeval
dat jij, je
  • meevalt
dat u
  • meevalt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meevalt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meevallen