Tegenwoordige tijd van het werkwoord meespreken

infinitivus - infinitief infinitive
meespreken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • spreek mee
 
  • spreek mee jij/je?
jij, je
  • spreekt mee
u
  • spreekt mee
hij
zij, ze
het
men
  • spreekt mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • spreken mee
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • meespreek
dat jij, je
  • meespreekt
dat u
  • meespreekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meespreekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meespreken