Tegenwoordige tijd van het werkwoord meenemen

infinitivus - infinitief infinitive
meenemen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • neem mee
 
  • neem mee jij/je?
jij, je
  • neemt mee
u
  • neemt mee
hij
zij, ze
het
men
  • neemt mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • nemen mee
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • meeneem
dat jij, je
  • meeneemt
dat u
  • meeneemt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meeneemt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meenemen