Tegenwoordige tijd van het werkwoord meegenieten

infinitivus - infinitief infinitive
meegenieten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • geniet mee
 
  • geniet mee jij/je?
jij, je
  • geniet mee
u
  • geniet mee
hij
zij, ze
het
men
  • geniet mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • genieten mee
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • meegeniet
dat jij, je
  • meegeniet
dat u
  • meegeniet
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meegeniet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meegenieten