Tegenwoordige tijd van het werkwoord liefhebben

infinitivus - infinitief infinitive
liefhebben
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • heb lief
 
  • heb lief jij/je?
jij, je
  • hebt lief
u
  • heeft lief
  • hebt lief
hij
zij, ze
het
men
  • heeft lief
  • hebt lief
zij, ze
wij, we
jullie
  • hebben lief
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • liefheb
dat jij, je
  • liefhebt
dat u
  • liefheeft
  • liefhebt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • liefheeft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • liefhebben