Alle vervoegingen van het werkwoord langsbrengen

infinitivus - infinitief infinitive
langsbrengen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • breng langs
 
  • breng langs jij/je?
jij, je
  • brengt langs
u
  • brengt langs
hij
zij, ze
het
men
  • brengt langs
zij, ze
wij, we
jullie
  • brengen langs
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • langsbreng
dat jij, je
  • langsbrengt
dat u
  • langsbrengt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • langsbrengt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • langsbrengen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • bracht langs
zij, ze
wij, we
jullie
  • brachten langs
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • langsbracht
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • langsbrachten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • langsgebracht
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • langsbrengend