Alle vervoegingen van het werkwoord laagvliegen

infinitivus - infinitief infinitive
laagvliegen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vlieg laag
 
  • vlieg laag jij/je?
jij, je
  • vliegt laag
u
  • vliegt laag
hij
zij, ze
het
men
  • vliegt laag
zij, ze
wij, we
jullie
  • vliegen laag
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • laagvlieg
dat jij, je
  • laagvliegt
dat u
  • laagvliegt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • laagvliegt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • laagvliegen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • vloog laag
zij, ze
wij, we
jullie
  • vlogen laag
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • laagvloog
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • laagvlogen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • laaggevlogen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • laagvliegend