Tegenwoordige tijd van het werkwoord koffiedrinken

infinitivus - infinitief infinitive
koffiedrinken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • drink koffie
 
  • drink koffie jij/je?
jij, je
  • drinkt koffie
u
  • drinkt koffie
hij
zij, ze
het
men
  • drinkt koffie
zij, ze
wij, we
jullie
  • drinken koffie
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • koffiedrink
dat jij, je
  • koffiedrinkt
dat u
  • koffiedrinkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • koffiedrinkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • koffiedrinken