Tegenwoordige tijd van het werkwoord inwinnen

infinitivus - infinitief infinitive
inwinnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • win in
 
  • win in jij/je?
jij, je
  • wint in
u
  • wint in
hij
zij, ze
het
men
  • wint in
zij, ze
wij, we
jullie
  • winnen in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inwin
dat jij, je
  • inwint
dat u
  • inwint
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inwint
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inwinnen