Alle vervoegingen van het werkwoord insteken

infinitivus - infinitief infinitive
insteken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • steek in
 
  • steek in jij/je?
jij, je
  • steekt in
u
  • steekt in
hij
zij, ze
het
men
  • steekt in
zij, ze
wij, we
jullie
  • steken in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • insteek
dat jij, je
  • insteekt
dat u
  • insteekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • insteekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • insteken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • stak in
zij, ze
wij, we
jullie
  • staken in
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • instak
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • instaken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ingestoken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • instekend