Alle vervoegingen van het werkwoord inhouwen

infinitivus - infinitief infinitive
inhouwen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • houw in
 
  • houw in jij/je?
jij, je
  • houwt in
u
  • houwt in
hij
zij, ze
het
men
  • houwt in
zij, ze
wij, we
jullie
  • houwen in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inhouw
dat jij, je
  • inhouwt
dat u
  • inhouwt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inhouwt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inhouwen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • hieuw in
zij, ze
wij, we
jullie
  • hieuwen in
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inhieuw
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inhieuwen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ingehouwen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • inhouwend