Tegenwoordige tijd van het werkwoord hervinden

infinitivus - infinitief infinitive
hervinden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • hervind
 
  • hervind jij/je?
jij, je
  • hervindt
u
  • hervindt
hij
zij, ze
het
men
  • hervindt
zij, ze
wij, we
jullie
  • hervinden