Tegenwoordige tijd van het werkwoord herverkiezen

infinitivus - infinitief infinitive
herverkiezen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • herverkies
 
  • herverkies jij/je?
jij, je
  • herverkiest
u
  • herverkiest
hij
zij, ze
het
men
  • herverkiest
zij, ze
wij, we
jullie
  • herverkiezen