Verleden tijd van het werkwoord goeddunken

infinitivus - infinitief infinitive
goeddunken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • docht goed
  • dacht goed
  • dunkte goed
zij, ze
wij, we
jullie
  • dochten goed
  • dachten goed
  • dunkten goed
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • goeddocht
  • goeddacht
  • goeddunkte
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • goeddochten
  • goeddachten
  • goeddunkten