Tegenwoordige tijd van het werkwoord gebieden

infinitivus - infinitief infinitive
gebieden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • gebied
 
  • gebied jij/je?
jij, je
  • gebiedt
u
  • gebiedt
hij
zij, ze
het
men
  • gebiedt
zij, ze
wij, we
jullie
  • gebieden