Alle vervoegingen van het werkwoord fijnsnijden

infinitivus - infinitief infinitive
fijnsnijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • snij fijn
  • snijd fijn
 
  • snij fijn jij/je?
  • snijd fijn jij/je?
jij, je
  • snijdt fijn
u
  • snijdt fijn
hij
zij, ze
het
men
  • snijdt fijn
zij, ze
wij, we
jullie
  • snijden fijn
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • fijnsnij
  • fijnsnijd
dat jij, je
  • fijnsnijdt
dat u
  • fijnsnijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • fijnsnijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • fijnsnijden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sneed fijn
zij, ze
wij, we
jullie
  • sneden fijn
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • fijnsneed
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • fijnsneden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • fijngesneden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • fijnsnijdend