Tegenwoordige tijd van het werkwoord eten

infinitivus - infinitief infinitive
eten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • eet
 
  • eet jij/je?
jij, je
  • eet
u
  • eet
hij
zij, ze
het
men
  • eet
zij, ze
wij, we
jullie
  • eten