Tegenwoordige tijd van het werkwoord dwingen

infinitivus - infinitief infinitive
dwingen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • dwing
 
  • dwing jij/je?
jij, je
  • dwingt
u
  • dwingt
hij
zij, ze
het
men
  • dwingt
zij, ze
wij, we
jullie
  • dwingen