Tegenwoordige tijd van het werkwoord droogstaan

infinitivus - infinitief infinitive
droogstaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • sta droog
 
  • sta droog jij/je?
jij, je
  • staat droog
u
  • staat droog
hij
zij, ze
het
men
  • staat droog
zij, ze
wij, we
jullie
  • staan droog
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • droogsta
dat jij, je
  • droogstaat
dat u
  • droogstaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • droogstaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • droogstaan