Tegenwoordige tijd van het werkwoord doorschijnen

infinitivus - infinitief infinitive
doorschijnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schijn door
 
  • schijn door jij/je?
jij, je
  • schijnt door
u
  • schijnt door
hij
zij, ze
het
men
  • schijnt door
zij, ze
wij, we
jullie
  • schijnen door
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • doorschijn
dat jij, je
  • doorschijnt
dat u
  • doorschijnt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doorschijnt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doorschijnen