Alle vervoegingen van het werkwoord doordoen

infinitivus - infinitief infinitive
doordoen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • doe door
 
  • doe door jij/je?
jij, je
  • doet door
u
  • doet door
hij
zij, ze
het
men
  • doet door
zij, ze
wij, we
jullie
  • doen door
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • doordoe
dat jij, je
  • doordoet
dat u
  • doordoet
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doordoet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doordoen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • deed door
zij, ze
wij, we
jullie
  • deden door
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doordeed
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doordeden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • doorgedaan
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • doordoend