Verleden tijd van het werkwoord doodslaan

infinitivus - infinitief infinitive
doodslaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sloeg dood
zij, ze
wij, we
jullie
  • sloegen dood
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doodsloeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doodsloegen