Alle vervoegingen van het werkwoord doodschrikken

infinitivus - infinitief infinitive
doodschrikken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schrik dood
 
  • schrik dood jij/je?
jij, je
  • schrikt dood
u
  • schrikt dood
hij
zij, ze
het
men
  • schrikt dood
zij, ze
wij, we
jullie
  • schrikken dood
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • doodschrik
dat jij, je
  • doodschrikt
dat u
  • doodschrikt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doodschrikt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doodschrikken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • schrok dood
zij, ze
wij, we
jullie
  • schrokken dood
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doodschrok
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doodschrokken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • doodgeschrokken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • doodschrikkend