Alle vervoegingen van het werkwoord dichtslaan

infinitivus - infinitief infinitive
dichtslaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • sla dicht
 
  • sla dicht jij/je?
jij, je
  • slaat dicht
u
  • slaat dicht
hij
zij, ze
het
men
  • slaat dicht
zij, ze
wij, we
jullie
  • slaan dicht
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • dichtsla
dat jij, je
  • dichtslaat
dat u
  • dichtslaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dichtslaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dichtslaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sloeg dicht
zij, ze
wij, we
jullie
  • sloegen dicht
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dichtsloeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dichtsloegen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • dichtgeslagen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • dichtslaand