Alle vervoegingen van het werkwoord dichthouden

infinitivus - infinitief infinitive
dichthouden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • hou dicht
  • houd dicht
 
  • hou dicht jij/je?
  • houd dicht jij/je?
jij, je
  • houdt dicht
u
  • houdt dicht
hij
zij, ze
het
men
  • houdt dicht
zij, ze
wij, we
jullie
  • houden dicht
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • dichthou
  • dichthoud
dat jij, je
  • dichthoudt
dat u
  • dichthoudt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dichthoudt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dichthouden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • hield dicht
zij, ze
wij, we
jullie
  • hielden dicht
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dichthield
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dichthielden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • dichtgehouden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • dichthoudend