Tegenwoordige tijd van het werkwoord buitenkijken

infinitivus - infinitief infinitive
buitenkijken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • kijk buiten
 
  • kijk buiten jij/je?
jij, je
  • kijkt buiten
u
  • kijkt buiten
hij
zij, ze
het
men
  • kijkt buiten
zij, ze
wij, we
jullie
  • kijken buiten
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • buitenkijk
dat jij, je
  • buitenkijkt
dat u
  • buitenkijkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • buitenkijkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • buitenkijken