Alle vervoegingen van het werkwoord buitengaan

infinitivus - infinitief infinitive
buitengaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ga buiten
 
  • ga buiten jij/je?
jij, je
  • gaat buiten
u
  • gaat buiten
hij
zij, ze
het
men
  • gaat buiten
zij, ze
wij, we
jullie
  • gaan buiten
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • buitenga
dat jij, je
  • buitengaat
dat u
  • buitengaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • buitengaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • buitengaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • ging buiten
zij, ze
wij, we
jullie
  • gingen buiten
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • buitenging
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • buitengingen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • buitengegaan
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • buitengaand