Tegenwoordige tijd van het werkwoord boekhouden

infinitivus - infinitief infinitive
boekhouden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • houd boek
 
  • houd boek jij/je?
jij, je
  • houdt boek
u
  • houdt boek
hij
zij, ze
het
men
  • houdt boek
zij, ze
wij, we
jullie
  • houden boek
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • boekhoud
dat jij, je
  • boekhoudt
dat u
  • boekhoudt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • boekhoudt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • boekhouden