Tegenwoordige tijd van het werkwoord binnenvliegen

infinitivus - infinitief infinitive
binnenvliegen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vlieg binnen
 
  • vlieg binnen jij/je?
jij, je
  • vliegt binnen
u
  • vliegt binnen
hij
zij, ze
het
men
  • vliegt binnen
zij, ze
wij, we
jullie
  • vliegen binnen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • binnenvlieg
dat jij, je
  • binnenvliegt
dat u
  • binnenvliegt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • binnenvliegt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • binnenvliegen