Alle vervoegingen van het werkwoord bijzitten

infinitivus - infinitief infinitive
bijzitten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zit bij
 
  • zit bij jij/je?
jij, je
  • zit bij
u
  • zit bij
hij
zij, ze
het
men
  • zit bij
zij, ze
wij, we
jullie
  • zitten bij
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • bijzit
dat jij, je
  • bijzit
dat u
  • bijzit
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • bijzit
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • bijzitten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zat bij
zij, ze
wij, we
jullie
  • zaten bij
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • bijzat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • bijzaten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • bijgezeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • bijzittend