Tegenwoordige tijd van het werkwoord bijvallen

infinitivus - infinitief infinitive
bijvallen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • val bij
 
  • val bij jij/je?
jij, je
  • valt bij
u
  • valt bij
hij
zij, ze
het
men
  • valt bij
zij, ze
wij, we
jullie
  • vallen bij
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • bijval
dat jij, je
  • bijvalt
dat u
  • bijvalt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • bijvalt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • bijvallen