Tegenwoordige tijd van het werkwoord bijschenken

infinitivus - infinitief infinitive
bijschenken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schenk bij
 
  • schenk bij jij/je?
jij, je
  • schenkt bij
u
  • schenkt bij
hij
zij, ze
het
men
  • schenkt bij
zij, ze
wij, we
jullie
  • schenken bij
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • bijschenk
dat jij, je
  • bijschenkt
dat u
  • bijschenkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • bijschenkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • bijschenken