Tegenwoordige tijd van het werkwoord bezighouden

infinitivus - infinitief infinitive
bezighouden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • hou bezig
  • houd bezig
 
  • hou bezig jij/je?
  • houd bezig jij/je?
jij, je
  • houdt bezig
u
  • houdt bezig
hij
zij, ze
het
men
  • houdt bezig
zij, ze
wij, we
jullie
  • houden bezig
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • bezighou
  • bezighoud
dat jij, je
  • bezighoudt
dat u
  • bezighoudt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • bezighoudt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • bezighouden