Tegenwoordige tijd van het werkwoord bevelen

infinitivus - infinitief infinitive
bevelen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • beveel
 
  • beveel jij/je?
jij, je
  • beveelt
u
  • beveelt
hij
zij, ze
het
men
  • beveelt
zij, ze
wij, we
jullie
  • bevelen