Verleden tijd van het werkwoord bespugen

infinitivus - infinitief infinitive
bespugen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • bespoog
  • bespuugde
zij, ze
wij, we
jullie
  • bespogen
  • bespuugden