Alle vervoegingen van het werkwoord afkunnen

infinitivus - infinitief infinitive
afkunnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • kan af
 
  • kan af jij/je?
  • kun af jij/je?
jij, je
  • kan af
  • kunt af
u
  • kan af
  • kunt af
hij
zij, ze
het
men
  • kan af
  • kunt af
zij, ze
wij, we
jullie
  • kunnen af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afkan
dat jij, je
  • afkan
  • afkunt
dat u
  • afkan
  • afkunt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afkan
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afkunnen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kon af
zij, ze
wij, we
jullie
  • konden af
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afkon
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afkonden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • afgekund
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • afkunnend