Alle vervoegingen van het werkwoord afgieten

infinitivus - infinitief infinitive
afgieten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • giet af
 
  • giet af jij/je?
jij, je
  • giet af
u
  • giet af
hij
zij, ze
het
men
  • giet af
zij, ze
wij, we
jullie
  • gieten af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afgiet
dat jij, je
  • afgiet
dat u
  • afgiet
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afgiet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afgieten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • goot af
zij, ze
wij, we
jullie
  • goten af
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afgoot
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afgoten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • afgegoten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • afgietend