Alle vervoegingen van het werkwoord afeten

infinitivus - infinitief infinitive
afeten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • eet af
 
  • eet af jij/je?
jij, je
  • eet af
u
  • eet af
hij
zij, ze
het
men
  • eet af
zij, ze
wij, we
jullie
  • eten af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afeet
dat jij, je
  • afeet
dat u
  • afeet
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afeet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afeten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • at af
zij, ze
wij, we
jullie
  • aten af
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afaten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • afgegeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • afetend