Alle vervoegingen van het werkwoord afbieden

infinitivus - infinitief infinitive
afbieden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • bied af
 
  • bied af jij/je?
jij, je
  • biedt af
u
  • biedt af
hij
zij, ze
het
men
  • biedt af
zij, ze
wij, we
jullie
  • bieden af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afbied
dat jij, je
  • afbiedt
dat u
  • afbiedt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afbiedt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afbieden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • bood af
zij, ze
wij, we
jullie
  • boden af
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afbood
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afboden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • afgeboden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • afbiedend