Tegenwoordige tijd van het werkwoord aanzwellen

infinitivus - infinitief infinitive
aanzwellen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zwel aan
 
  • zwel aan jij/je?
jij, je
  • zwelt aan
u
  • zwelt aan
hij
zij, ze
het
men
  • zwelt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • zwellen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanzwel
dat jij, je
  • aanzwelt
dat u
  • aanzwelt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanzwelt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanzwellen