Tegenwoordige tijd van het werkwoord aanvriezen

infinitivus - infinitief infinitive
aanvriezen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vries aan
 
  • vries aan jij/je?
jij, je
  • vriest aan
u
  • vriest aan
hij
zij, ze
het
men
  • vriest aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • vriezen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanvries
dat jij, je
  • aanvriest
dat u
  • aanvriest
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanvriest
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanvriezen