Tegenwoordige tijd van het werkwoord aantrekken

infinitivus - infinitief infinitive
aantrekken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • trek aan
 
  • trek aan jij/je?
jij, je
  • trekt aan
u
  • trekt aan
hij
zij, ze
het
men
  • trekt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • trekken aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aantrek
dat jij, je
  • aantrekt
dat u
  • aantrekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aantrekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aantrekken