Alle vervoegingen van het werkwoord aantreffen

infinitivus - infinitief infinitive
aantreffen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • tref aan
 
  • tref aan jij/je?
jij, je
  • treft aan
u
  • treft aan
hij
zij, ze
het
men
  • treft aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • treffen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aantref
dat jij, je
  • aantreft
dat u
  • aantreft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aantreft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aantreffen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • trof aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • troffen aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aantrof
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aantroffen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangetroffen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aantreffend