Tegenwoordige tijd van het werkwoord aangaan

infinitivus - infinitief infinitive
aangaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ga aan
 
  • ga aan jij/je?
jij, je
  • gaat aan
u
  • gaat aan
hij
zij, ze
het
men
  • gaat aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • gaan aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanga
dat jij, je
  • aangaat
dat u
  • aangaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aangaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aangaan