Alle vervoegingen van het werkwoord aanbakken

infinitivus - infinitief infinitive
aanbakken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • bak aan
 
  • bak aan jij/je?
jij, je
  • bakt aan
u
  • bakt aan
hij
zij, ze
het
men
  • bakt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • bakken aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanbak
dat jij, je
  • aanbakt
dat u
  • aanbakt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanbakt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanbakken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • bakte aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • bakten aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanbakte
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanbakten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangebakken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aanbakkend