Alle vervoegingen van het werkwoord wassen

infinitivus - infinitief infinitive
wassen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • was
 
  • was jij/je?
jij, je
  • wast
u
  • wast
hij
zij, ze
het
men
  • wast
zij, ze
wij, we
jullie
  • wassen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • wies
zij, ze
wij, we
jullie
  • wiesen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gewassen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • wassend
vertaling english translation
  • to grow
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
aanwassen
  • was aan
  • wast aan
  • wies aan
  • wiesen aan
aangewassen
opwassen
  • was op
  • wast op
  • wies op
  • wiesen op
opgewassen
uitwassen
  • was uit
  • wast uit
  • wies uit
  • wiesen uit
uitgewassen